Wat betekent passi in Italiaans?

Wat is de betekenis van het woord passi in Italiaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van passi in Italiaans.

Het woord passi in Italiaans betekent pas, inkompas, toegangspas, voorbijgaan, passeren, voorbijtrekken, voorbijgaan, voorbijlopen, verstrijken, ergens voorbij gaan, langskomen, iets doorgeven, voorbijgaan, passeren, doorheen halen, pureren, voorbij-, via, door, langskomen, een bezoek afleggen, gaan, aangenomen worden, een meerderheid hebben, promoveren, voorbijgaan, passen, voorbijgaan, voorbij zijn, passen, doorspelen, voorbijgaan, verstrijken, springen, bokkensprongen maken, geslaagd examen, doorstaan, ondergaan, verduren, voorbij kruipen, iets doorgeven, geven, doorgeven, aangeven, aan, door, opklimmen, vertrekken, checken, doorgeven, passen, een pass geven, verderlopen, voorbijgaan, overkomen, aanslaan, binnenlopen, binnenvallen, voorbijgaan, overhandigen, langskomen, voorbijgaan, gaan door, rondgaan, spoor, pas, bergpas, pas, danspas, pas, loop, pas, schrede, col, wielbasis, voetstappen, stap, voetstap, pas, snelheid, gang, pas, pas, tred, pas, stap, geluid van voetstappen, eindje, stukje, mars,tred, gang, stap, pas, spoed, mangat, pas, tred, passage, stap, fase, tred, gang. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord passi

pas, inkompas, toegangspas

Ha mostrato il suo abbonamento estivo ed è stato ammesso in piscina.

voorbijgaan, passeren, voorbijtrekken

La folla osservava il corteo che passava.

voorbijgaan, voorbijlopen

Quando Emily era ammalata, rimaneva seduta accanto alla finestra e salutava tutti quelli che passavano.

verstrijken

verbo intransitivo (tempo)

Non posso credere che le vacanze siano già finite. Il tempo è passato così in fretta!
Ik kan niet geloven dat de vakantie alweer voorbij is. De tijd verstrijkt zo snel!

ergens voorbij gaan

verbo intransitivo

Era caduta una frana sulla strada e non potevamo passare.

langskomen

verbo intransitivo (a casa di qualcuno)

Steve è passato prima, mentre eri fuori. Gli ho detto che lo avresti chiamato al tuo rientro.

iets doorgeven

verbo transitivo o transitivo pronominale

Passo sempre i miei libri preferiti a mia sorella.
Ik geef altijd mijn favoriete boeken door aan mijn zus.

voorbijgaan, passeren

verbo intransitivo

La folla guardava passare la sfilata.

doorheen halen

(tessere ecc.) (kaart of pas)

Passate la tessera nel lettore e digitate il vostro codice sul tastierino.

pureren

verbo transitivo o transitivo pronominale (culinaria)

Bisogna passare le verdure prima di aggiungerle alla ricetta.

voorbij-

(met ww van beweging: voorbijgaan, voorbijrijden etc.)

L'autobus è passato senza fermarsi per farci salire.

via, door

verbo intransitivo (senza fermarsi)

Sei appena passato col rosso!

langskomen, een bezoek afleggen

verbo intransitivo

Passerò domani mattina andando al lavoro.

gaan

Il divano non passerà mai dalla porta.

aangenomen worden, een meerderheid hebben

verbo intransitivo

Al Congresso la mozione passerà.

promoveren

verbo intransitivo

È passato al livello di gioco successivo.

voorbijgaan

verbo intransitivo (tempo)

Sembra che il tempo passi ogni anno più veloce.

passen

verbo intransitivo (giochi di società) (spel)

Puoi passare oppure giocare una carta.

voorbijgaan, voorbij zijn

verbo intransitivo (andare via)

Quell'opportunità purtroppo è passata.

passen, doorspelen

verbo transitivo o transitivo pronominale (sport) (sport)

Per giocare bene in squadra bisogna passare la palla, anziché tenerla solo per sé.

voorbijgaan, verstrijken

Trascorse un'ora prima che la polizia finalmente arrivasse.

springen, bokkensprongen maken

(figurato: passare)

Saltava da un lavoro all'altro.

geslaagd examen

(scuola)

doorstaan, ondergaan, verduren

Ha dovuto subire molte critiche quando l'affare è fallito.

voorbij kruipen

verbo intransitivo (van tijd)

Si annoiavano col passare del tempo.

iets doorgeven

verbo transitivo o transitivo pronominale

Prendi un biscotto e poi falli girare.
Pak een koekje en geef ze door.

geven, doorgeven, aangeven

verbo transitivo o transitivo pronominale

Puoi passarmi il sale, per favore?

aan, door

verbo transitivo o transitivo pronominale (aangeven, doorgeven)

Puoi passarmi quel libro, per favore?

opklimmen

verbo intransitivo (estendersi, svilupparsi)

Stiamo cercando di fare in modo che le rose corrano lungo il traliccio.

vertrekken

verbo intransitivo (di sevizio autobus, treno, etc.) (openbaar vervoer)

Quando parte l'autobus?

checken

verbo intransitivo (poker)

Vuoi puntare o passare?

doorgeven

verbo intransitivo

Il biglietto di compleanno è passato di mano in mano.

passen, een pass geven

verbo intransitivo (sport) (sport)

Ha passato e poi è volato verso rete.

verderlopen, voorbijgaan

verbo intransitivo (tijd)

Il tempo scorre.

overkomen, aanslaan

(messaggio) (figuurlijk)

Il messaggio del primo ministro è stato trasmesso molto bene nel suo discorso.

binnenlopen, binnenvallen

(informale)

Ho fatto un salto giusto per dirvi della festa di sabato.

voorbijgaan

(passare oltre)

overhandigen

langskomen, voorbijgaan

Mentre andava in chiesa Amy è passata davanti a casa di Joe.

gaan door

Prima devi passare la dogana e poi devi attendere il bagaglio.

rondgaan

verbo transitivo o transitivo pronominale (passare ad altri)

Un gruppo di bulli stavano facendo girare su internet una foto brutta della loro compagna.

spoor

sostantivo plurale maschile

Se non sei sicuro, segui solo i miei passi.

pas, bergpas

(di montagna)

C'è un passo attraverso le montagne a trenta chilometri a nord da qui.

pas, danspas

sostantivo maschile

Il prossimo passo del tango è difficile, quindi stai attento.

pas, loop

pas, schrede

sostantivo maschile

Jake attraversò la stanza in tre passi.

col

sostantivo maschile (di montagna) (geografie: bergpas)

wielbasis

sostantivo maschile

voetstappen

(rumore)

Si sentirono passi e poi urla nel corridoio.

stap, voetstap, pas

sostantivo maschile

Ha fatto tre passi prima di fermarsi e girarsi.

snelheid

(ritmo della camminata)

Il primo corridore segna il passo in una gara.

gang, pas

Nancy aveva difficoltà a seguire il passo veloce di Shaun.

pas, tred

sostantivo maschile

Si muoveva a passi rapidi e brevi.

pas, stap

sostantivo maschile (distanza)

Stavano a dieci passi di distanza.

geluid van voetstappen

sostantivo maschile (rumore di un passo)

Sentivo i passi mentre si avvicinava.

eindje, stukje

sostantivo maschile (figurato: breve distanza)

Il club è a pochi passi da qui.

mars,tred, gang

sostantivo maschile

A passo svelto possiamo fare quasi quattro miglia all'ora.

stap, pas

sostantivo maschile

Con ogni passo si avvicinava all'orlo dell'abisso.

spoed

sostantivo maschile (meccanica: di elica) (propeller)

L'angolo con il quale le pale di un'elica incontrano l'acqua o l'aria si chiama passo dell'elica.

mangat

pas, tred

Gli eserciti marciano ad un'andatura regolare.

passage

sostantivo maschile (van tekst)

Leggi questo brano e dimmi cosa ne pensi.

stap, fase

Bisogna sciacquare il metallo ad ogni passo del procedimento.

tred, gang

Si notava il suo passo molleggiato il giorno dopo l'appuntamento.

Laten we Italiaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van passi in Italiaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Italiaans.

Ken je iets van Italiaans

Italiaans (italiano) is een Romaanse taal en wordt gesproken door ongeveer 70 miljoen mensen, van wie de meesten in Italië wonen. Italiaans gebruikt het Latijnse alfabet. De letters J, K, W, X en Y komen niet voor in het standaard Italiaanse alfabet, maar komen wel voor in leenwoorden uit het Italiaans. Italiaans is de tweede meest gesproken taal in de Europese Unie met 67 miljoen sprekers (15% van de EU-bevolking) en het wordt als tweede taal gesproken door 13,4 miljoen EU-burgers (3%). Italiaans is de belangrijkste werktaal van de Heilige Stoel en dient als de lingua franca in de rooms-katholieke hiërarchie. Een belangrijke gebeurtenis die heeft bijgedragen aan de verspreiding van het Italiaans was de verovering en bezetting van Italië door Napoleon in het begin van de 19e eeuw. Deze verovering stimuleerde de eenwording van Italië enkele decennia later en duwde de taal van de Italiaanse taal. Italiaans werd een taal die niet alleen werd gebruikt door secretarissen, aristocraten en de Italiaanse rechtbanken, maar ook door de bourgeoisie.