Wat betekent attaccare in Italiaans?

Wat is de betekenis van het woord attaccare in Italiaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van attaccare in Italiaans.

Het woord attaccare in Italiaans betekent verbinden, bevestigen, vastmaken, uithalen, meppen, toevoegen, aanvallen, inzetten, aanheffen, aanvallen, aanvallen, verbinding, bevestiging, aanvallen, aanvallen, inspannen, aanvallen, vastplakken, ervan langs geven, de wind van voren geven, uithalen naar, iemand slaan, aanvallen, ophangen, aanvallen, iemand bekritiseren, hechten aan, bestormen, aanvallen, overdragen, vastmaken, vitten op, inhakken op, verbinden, aansluiten, lassen, aanvallen, starten, beginnen, aangaan, fulmineren tegen, uitvaren tegen, hacken, kraken, iemand aanvallen, ophangen, kraken, hacken, aanvallen, bestormen, aanvallen, bijten in, plakken, ophangen, bevestigen, uithalen naar, aanspreken, met traangas bestoken, overg.ww, uitvallen, uitpakken, uitvallen tegen, uitpakken tegen, vastmaken, vasthangen, vastzetten, neersabelen, bombarderen met brandbommen, met brandbommen bestoken, onverwacht aanvallen, iets met een paperclip aan elkaar vastklemmen, met een punaise bevestigen, in de flank aanvallen, aanvallen, overvallen, aanklampen, overdragen aan, woest aanvallen, aansluiten, overdragen, met napalm bombarderen, fusilleren, een granaataanval uitvoeren. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord attaccare

verbinden, bevestigen, vastmaken

verbo transitivo o transitivo pronominale

Nella fase finale del rammendo la sarta ha attaccato i bottoni al vestito.

uithalen

Joyce stava accarezzando il gatto quando l'ha aggredita all'improvviso.

meppen

(verbalmente)

toevoegen

aanvallen

verbo transitivo o transitivo pronominale

Uno degli uomini attaccò Ed con un coltello.

inzetten, aanheffen

verbo transitivo o transitivo pronominale (musica: iniziare a suonare) (muziek)

L'orchestra attaccò un valzer vivace.

aanvallen

(animali)

L'orso ha attaccato senza segnali di avvertimento.

aanvallen

verbo transitivo o transitivo pronominale (criticare severamente)

Il candidato ha attaccato ferocemente l'avversario.

verbinding, bevestiging

aanvallen

verbo transitivo o transitivo pronominale (pugilato)

Il boxer ha attaccato con un gancio di sinistro.

aanvallen

verbo transitivo o transitivo pronominale

Certa gente attacca verbalmente quando è nervosa.

inspannen

verbo transitivo o transitivo pronominale (cavalli, ecc.) (van lastdieren)

L'agricoltore attaccò due muli perché tirassero l'aratro.

aanvallen

verbo transitivo o transitivo pronominale (figurato) (figuurlijk)

I critici attaccarono l'ultimo film del regista.

vastplakken

Per favore, attacca il poster sull'altro lato della porta.

ervan langs geven, de wind van voren geven

verbo transitivo o transitivo pronominale (figurato: criticare) (informeel, figuurlijk)

Kate ha attaccato suo marito per essere arrivato in ritardo.

uithalen naar

verbo transitivo o transitivo pronominale (letterlijk)

Un serpente attorcigliato attacca qualsiasi cosa che lo minacci.

iemand slaan

verbo transitivo o transitivo pronominale

Dopo che Tony lo aveva preso in giro per più di un'ora, Pete alla fine lo attaccò.

aanvallen

verbo transitivo o transitivo pronominale (figurato: verbalmente) (figuurlijk: verbaal)

Il politico è stato costantemente attaccato dai suoi avversari durante i discorsi pubblici.

ophangen

verbo transitivo o transitivo pronominale

Cosa ne dici di attaccare lo specchio su quel muro?

aanvallen

verbo transitivo o transitivo pronominale

I ladri hanno attaccato la vittima quando sono stati disturbati.

iemand bekritiseren

verbo transitivo o transitivo pronominale

L'attrice ha attaccato i critici, li accusa di avere frainteso la sua performance.

hechten aan

verbo transitivo o transitivo pronominale

Attacchiamo i pezzi del modellino dell'aeroplano con la colla.

bestormen, aanvallen

L'esercitò ha attaccato il nemico.

overdragen

(ziekte)

L'epatite può essere trasmessa attraverso il cibo o l'acqua.

vastmaken

Prego allacciare le cinture di sicurezza prima del decollo.

vitten op, inhakken op

verbo transitivo o transitivo pronominale (informeel)

Sally ha iniziato a criticare i colleghi, e a loro la cosa non piace.

verbinden, aansluiten

verbo transitivo o transitivo pronominale

Hanno agganciato le due carrozze per formare un treno più lungo.

lassen

verbo transitivo o transitivo pronominale

La pellicola si è rotta nel proiettore e si è dovuto giuntarla.

aanvallen

verbo transitivo o transitivo pronominale

starten, beginnen, aangaan

fulmineren tegen, uitvaren tegen

hacken, kraken

verbo transitivo o transitivo pronominale (informatica) (computer)

Ieri notte qualcuno ha attaccato i nostri server.

iemand aanvallen

(attaccare)

I due uomini si scagliarono sulla loro vittima mentre camminava per la strada.

ophangen

verbo transitivo o transitivo pronominale

A scuola i cappotti vengono appesi fuori vicino all'entrata.

kraken, hacken

(informatica) (computer)

È stato processato e condannato per aver violato il database centrale della CIA.

aanvallen, bestormen

Plots viel de hond, fel grommend, hem aan.

aanvallen

verbo transitivo o transitivo pronominale

L'esercito ha colpito nel mezzo della notte.

bijten in

verbo transitivo o transitivo pronominale (zuur)

L'acido corrode il metallo, incidendo un solco.

plakken, ophangen, bevestigen

verbo transitivo o transitivo pronominale

Ora attacco questo avviso alla bacheca.

uithalen naar

Davies ha improvvisamente attaccato la sua vittima, buttando a terra Jackson con un pugno.

aanspreken

Un uomo approcciò Emily per strada per chiederle l'ora.

met traangas bestoken

verbo transitivo o transitivo pronominale

overg.ww

verbo transitivo o transitivo pronominale (aanplakken, opplakken)

Attacca la carta da parati al muro con un impasto fatto di acqua e farina.

uitvallen, uitpakken

verbo transitivo o transitivo pronominale (figuurlijk)

Ian ha la tendenza ad attaccare verbalmente quando pensa di subire delle critiche personali.

uitvallen tegen, uitpakken tegen

(non fisicamente)

Adam attacca sempre tutti verbalmente.

vastmaken, vasthangen, vastzetten

Fammi fissare questo poster al muro.

neersabelen

verbo transitivo o transitivo pronominale

Il soldato attaccò velocemente il prigioniero con la sciabola senza aspettare una spiegazione.

bombarderen met brandbommen, met brandbommen bestoken

verbo transitivo o transitivo pronominale

I ribelli attaccarono il complesso con bombe incendiarie.

onverwacht aanvallen

(figurato: attaccare)

iets met een paperclip aan elkaar vastklemmen

verbo transitivo o transitivo pronominale

Jason attaccò con una graffetta una sua foto al curriculum.

met een punaise bevestigen

verbo transitivo o transitivo pronominale

Roger ha attaccato con una puntina da disegno sulla bacheca un annuncio per un tutor di francese.

in de flank aanvallen

(militare) (aanval)

aanvallen, overvallen

aanklampen

verbo transitivo o transitivo pronominale (figurato: conversare)

E poi mi sono ritrovato con lui che mi ha attaccato bottone sulle tasse.

overdragen aan

(ziekte)

La malattia è stata trasmessa a diversi pazienti dell'ospedale, perché gli strumenti del dottore non erano del tutto puliti.

woest aanvallen

verbo transitivo o transitivo pronominale

Il leone assalì lo gnu.

aansluiten

(elektrisch)

Tom ha inserito la spina dell'aspirapolvere nella presa.

overdragen

(malattie, ecc.)

Mi ha passato il raffreddore.

met napalm bombarderen

verbo transitivo o transitivo pronominale (militare)

I soldati attaccarono il villaggio con il napalm, distruggendone tutti gli edifici.

fusilleren

verbo transitivo o transitivo pronominale

een granaataanval uitvoeren

verbo transitivo o transitivo pronominale

Laten we Italiaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van attaccare in Italiaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Italiaans.

Ken je iets van Italiaans

Italiaans (italiano) is een Romaanse taal en wordt gesproken door ongeveer 70 miljoen mensen, van wie de meesten in Italië wonen. Italiaans gebruikt het Latijnse alfabet. De letters J, K, W, X en Y komen niet voor in het standaard Italiaanse alfabet, maar komen wel voor in leenwoorden uit het Italiaans. Italiaans is de tweede meest gesproken taal in de Europese Unie met 67 miljoen sprekers (15% van de EU-bevolking) en het wordt als tweede taal gesproken door 13,4 miljoen EU-burgers (3%). Italiaans is de belangrijkste werktaal van de Heilige Stoel en dient als de lingua franca in de rooms-katholieke hiërarchie. Een belangrijke gebeurtenis die heeft bijgedragen aan de verspreiding van het Italiaans was de verovering en bezetting van Italië door Napoleon in het begin van de 19e eeuw. Deze verovering stimuleerde de eenwording van Italië enkele decennia later en duwde de taal van de Italiaanse taal. Italiaans werd een taal die niet alleen werd gebruikt door secretarissen, aristocraten en de Italiaanse rechtbanken, maar ook door de bourgeoisie.