Wat betekent ebbero in Italiaans?

Wat is de betekenis van het woord ebbero in Italiaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van ebbero in Italiaans.

Het woord ebbero in Italiaans betekent hebben, hebben, hebben, krijgen, verkrijgen, hebben, hebben, hebben, hebben, geld hebben, rijk zijn, iets dragen, aanhebben, dragen, glimlachen, opzetten, je hebt, jij hebt, bezitten, heeft, krijgen, zijn, ontwaren, hebben, krijgen, ontvangen, in het assortiment hebben, bezit, zijn, laten lopen, doen werken, hebben, houden, verwekken, krijgen, beleven, te midden van, dragen, omhebben, op bezoek krijgen, bevoegd, gekwalificeerd, niet succesvol, minachtend, neerbuigend, groot gelijk, ouder worden, toe aan, aan de beurt, moeten, vertrouwd zijn met, op de hoogte zijn van, een miskraam hebben, bijdragen, niet doorgaan, bang zijn voor, vereisen, intiem, aandacht geven, rekening houden, veroveren, ertussen liggen, bloeien, floreren, een miskraam hebben, zich misselijk voelen, hoogachten, respecteren, zestien, beheersen, aan het overgeven, zegevieren, domineren, braken, dorstig, uitgedroogd, nood hebben aan, luchtkastelen bouwen, communiceren met, spreken met, ervaren, wonen, vol, succesvol, heimwee hebbend, uitgehongerd, stijlvol, rood, gloeiend, dapper, moedig, chagrijnig, humeurig, ongeschikt, hinder ondervindend van een jetlag, ontroostbaar, katerig, met een kater, hongerig, hardhorend, slechthorend, met haviksogen, haastig, gehaast, niet in de stemming, goed bij z'n hoofd, goed snik, breedgeschouderd, met platvoeten, gezind, geneigd, nieuw, met iets geconfronteerd worden, goed in de slappe was, met schone handen, zonder enig idee, zal, zullen, ga, gaat, gaan, heb niet, hebt niet, hebben niet, heeft niet, niet ter zake, voorzichtig, rustig aan, bevoegdheid, broers zijn, broer zijn, melksnor, geparadeer, driftbui. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord ebbero

hebben

verbo transitivo o transitivo pronominale

Al momento ha l'influenza.

hebben

verbo transitivo o transitivo pronominale (genitori)

Hanno due figlie femmine e un maschio.

hebben

verbo transitivo o transitivo pronominale (in mente)

Ha molti progetti.

krijgen, verkrijgen

verbo transitivo o transitivo pronominale

Posso avere un'altra tazza di tè, per favore?

hebben

Ho perso le chiavi.

hebben

Hai già avuto i risultati del tuo esame?

hebben

verbo transitivo o transitivo pronominale

Ha una casa grande e due automobili.

hebben

Ha una personalità molto forte. Il programma ha un pulsante di eliminazione.

geld hebben, rijk zijn

verbo intransitivo

Quelli che hanno non comprendono sempre quelli che non hanno.

iets dragen, aanhebben

(kleding)

Al giorno d'oggi tutti indossano i jeans.

dragen

glimlachen

(un sorriso, ecc.)

Sono usciti dal cinema con il sorriso.

opzetten

verbo transitivo o transitivo pronominale (figuurlijk)

Mostra uno sguardo compiaciuto quando vince.

je hebt, jij hebt

Dimmi che cosa hai fatto.

bezitten

verbo transitivo o transitivo pronominale

Hai un bel coraggio a parlarmi in quel modo! James ha una splendida collezione di dischi.
Jij bezit veel lef, om zo tegen mij te praten! James bezit een grote platencollectie

heeft

verbo transitivo o transitivo pronominale (terza persona singolare)

Ha una nuova macchina.

krijgen

Ebbe un incidente mentre andava in tribunale.

zijn

verbo transitivo o transitivo pronominale (età) (leeftijd)

Robert ha dieci anni.

ontwaren

Il viaggiatore ha una strana visione entrando in città.
Er wacht de reiziger een vreemd zicht wanneer hij de stad binnenkomt.

hebben

verbo (possedere)

Leah ha le chiavi della macchina.

krijgen, ontvangen

verbo transitivo o transitivo pronominale

Il discorso del presidente al Congresso ha ricevuto reazioni diverse, un partito ha esultato, l'altro ha fischiato.

in het assortiment hebben

verbo transitivo o transitivo pronominale

Questo negozio non tiene tutti i marchi di abbigliamento.

bezit

Tutte gli averi di Simon entrano nel bagagliaio di questa macchina.

zijn

Barry è malato.

laten lopen, doen werken

Gina gestisce un panificio per celiaci in California.

hebben, houden

(avere di riserva)

No, non teniamo in magazzino libri in lingua straniera, ma possiamo ordinarle questo titolo.

verwekken

Ha procreato sette figli.

krijgen, beleven

Ho provato uno shock quando l'ho visto di nuovo!

te midden van

dragen, omhebben

(indossare) (sierraden enz.)

Le coppie sposate portano l'anello.

op bezoek krijgen

verbo transitivo o transitivo pronominale

Avremo qui i suoi genitori in visita durante le vacanze.

bevoegd, gekwalificeerd

niet succesvol

I tentativi di raggiungere gli automobilisti bloccati sono stati infruttuosi.

minachtend, neerbuigend

Quando si tratta di musica pop il professore è sprezzante. A lui piace solo la classica.

groot gelijk

Come facevi a sapere quella risposta? È giustissima!

ouder worden

toe aan, aan de beurt

moeten

Devi prendere una nuova patente.

vertrouwd zijn met, op de hoogte zijn van

een miskraam hebben

(aborto spontaneo)

bijdragen

niet doorgaan

(figurato)

Secondo me l'accordo sarebbe stato molto vantaggioso per la mia attività, ma è saltato all'ultimo minuto.

bang zijn voor

Temo che abbiano avuto un incidente.

vereisen

intiem

(sessualità)

aandacht geven, rekening houden

L'interesse per gli altri ti rende un buon vicino di casa.

veroveren

(figurato) (figuurlijk)

ertussen liggen

Tra i due regni intercorse un periodo di calma.

bloeien, floreren

(figuurlijk)

L'attività familiare prosperava grazie al lavoro di tutti.

een miskraam hebben

(aborto spontaneo)

zich misselijk voelen

hoogachten, respecteren

zestien

beheersen

Sono anni che i Democratici controllano i seggi per il Senato del New Jersey.

aan het overgeven

zegevieren, domineren

(figuurlijk)

Maggie e Linda non sapevano che auto comprare, ma alla fine l'Audi ha prevalso sulla Renault.

braken

Peter vomitò non appena scese dalle montagne russe.

dorstig, uitgedroogd

nood hebben aan

(figurativo) (figuurlijk)

Era molto interessato ai progetti ed era sempre affamato di nuove informazioni su di essi.

luchtkastelen bouwen

(figuurlijk)

communiceren met, spreken met

Dan ha chiamato il suo capo e gli ha chiesto di interfacciarsi con lui per un attimo.

ervaren

Vorrei provare solo un po' del suo stile di vita.

wonen

vol

verbo transitivo o transitivo pronominale (informale: gravidanza)

Katherine aveva un bel pancione e tutti si aspettavano il parto da un giorno all'altro.

succesvol

La sua proposta per l'incarico ha avuto successo.

heimwee hebbend

Laura ha nostalgia di casa da quando si è trasferita.

uitgehongerd

(idiomatico) (figuurlijk)

A che ora sarà pronta la cena? Ho una fame da lupi!

stijlvol

Ellen è molto elegante, ha sempre un aspetto magnifico.

rood, gloeiend

Hai il viso tutto arrossato per la corsa.

dapper, moedig

L'intrepido (or: il coraggioso) gattino tentò di saltare dal tavolo al bancone, ma cadde invece sul pavimento.

chagrijnig, humeurig

Dopo la sconfitta, Eddie è rimasto imbronciato per ore.

ongeschikt

(per un lavoro, borsa di studio, ecc.)

hinder ondervindend van een jetlag

verbo transitivo o transitivo pronominale

Dopo essere ritornato a casa dall'Europa avevo un jetlag così forte che mi svegliavo alle quattro ogni mattina.

ontroostbaar

katerig, met een kater

Mark rimase con i postumi della sbornia per tutta la giornata successiva.

hongerig

verbo transitivo o transitivo pronominale

hardhorend, slechthorend

Mijn grootvader is hardhorend, dus doe geen moeite om met hem te praten van de andere kant van de kamer.

met haviksogen

verbo (figuurlijk)

Il vecchio signor Williams ha l'occhio di un falco: non gli sfugge mai nulla.
ⓘQuesta frase non è una traduzione della frase di origine. Mijnheer Williams kijkt met haviksogen toe, hij mist niets.

haastig, gehaast

Het werd donker en ik was gehaast om thuis te geraken.

niet in de stemming

(informale)

Non me la sento di ascoltare le tue bugie.

goed bij z'n hoofd, goed snik

aggettivo (informeel)

È un tipo simpatico, ma non credo che sia del tutto a posto con la testa.

breedgeschouderd

verbo transitivo o transitivo pronominale

James ha le spalle così larghe perché fa sollevamento pesi ogni giorno.
James is zo breedgeschouderd omdat hij elke dag gewichten heft.

met platvoeten

verbo transitivo o transitivo pronominale (colloquiale)

Chi ha i piedi piatti viene esonerato dal servizio militare perché non poteva affrontare lunghe marce.

gezind, geneigd

verbo transitivo o transitivo pronominale

Non esitare a contattarmi se ne hai voglia.

nieuw

Ze woont nog maar net in het dorp en niemand kent haar naam nog.

met iets geconfronteerd worden

Non voglio avere a che fare con quel problema.

goed in de slappe was

verbo transitivo o transitivo pronominale (informeel)

Dopo aver pagato tutti i debiti, avevamo una vita facile.

met schone handen

(figurato) (figuurlijk)

È finita in tribunale con le mani pulite.

zonder enig idee

Sono andato alla riunione senza la minima idea del perché volessero vedermi.

zal, zullen, ga, gaat, gaan

verbo intransitivo

heb niet, hebt niet, hebben niet

verbo transitivo o transitivo pronominale

Non ho visto i vicini per molto tempo.

heeft niet

verbo transitivo o transitivo pronominale

Bebe non ha ancora cenato.

niet ter zake

Non c'entra se è sposato o meno.

voorzichtig, rustig aan

bevoegdheid

Se vuole richiedere questi benefici, deve compilare questi moduli di modo che possiamo valutare la sua idoneità.

broers zijn, broer zijn

(di fratelli)

Quale figlio unico non ho mai goduto della compagnia di un fratello.

melksnor

(rimasugli di cibo/bevande)

Leccati le labbra, hai qualcosa sopra il labbro.

geparadeer

Anche se è lontano, so che quello è John; riconoscerei ovunque la sua camminata da spaccone.

driftbui

(cattivo umore)

Laten we Italiaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van ebbero in Italiaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Italiaans.

Ken je iets van Italiaans

Italiaans (italiano) is een Romaanse taal en wordt gesproken door ongeveer 70 miljoen mensen, van wie de meesten in Italië wonen. Italiaans gebruikt het Latijnse alfabet. De letters J, K, W, X en Y komen niet voor in het standaard Italiaanse alfabet, maar komen wel voor in leenwoorden uit het Italiaans. Italiaans is de tweede meest gesproken taal in de Europese Unie met 67 miljoen sprekers (15% van de EU-bevolking) en het wordt als tweede taal gesproken door 13,4 miljoen EU-burgers (3%). Italiaans is de belangrijkste werktaal van de Heilige Stoel en dient als de lingua franca in de rooms-katholieke hiërarchie. Een belangrijke gebeurtenis die heeft bijgedragen aan de verspreiding van het Italiaans was de verovering en bezetting van Italië door Napoleon in het begin van de 19e eeuw. Deze verovering stimuleerde de eenwording van Italië enkele decennia later en duwde de taal van de Italiaanse taal. Italiaans werd een taal die niet alleen werd gebruikt door secretarissen, aristocraten en de Italiaanse rechtbanken, maar ook door de bourgeoisie.